11
Nadat Perez bij de school in Ravenswick was vertrokken, reed hij terug naar Lerwick. Hij had nog net tijd om bij Robert Isbister langs te gaan voordat het vliegtuig uit Aberdeen landde. Er waren vertragingen en de mensen van Loganair wisten niet precies hoe laat het vliegtuig zou landen. Het leek wel alsof hij de hele dag heen en weer reed op hetzelfde stuk weg, maar hij wilde het team uit Inverness laten zien dat hij vorderingen had gemaakt, dat hij niet stil had gezeten en alleen maar had zitten wachten totdat zij er zouden zijn.
Perez had nooit precies geweten wat hij van Robert Isbister moest denken. Robert was verwend, dat was duidelijk. Zijn vader was een aardige man, iemand die verbaasd was geweest toen het hem opeens goed begon te gaan. Hij was genereus jegens zijn vrienden en zijn gezin, op een discrete, bijna gegeneerde manier. Robert had als visser hard genoeg gewerkt maar iedereen wist dat hij die grote, luxe boot niet zelf had betaald. Michael Isbister had die voor hem gekocht. En iedereen wist ook dat Roberts ouders een niet al te best huwelijk hadden. Het kon nooit gemakkelijk geweest zijn om in zo’n gezin op te groeien, ondanks al dat geld. Het moest ook niet leuk zijn om te weten dat iedereen die over hen praatte, dat deed met een glimlach op het gezicht, een glimlach die deels uit afgunst en deels uit medelijden bestond.
Zijn hele leven zou Robert met zijn vader worden vergeleken. Dat was een zware last. Perez kon zich wel voorstellen hoe dat moest zijn. Zijn eigen vader was de schipper van de postboot van Fair Isle geweest. Voordat er op het eiland een belangrijke beslissing werd genomen, waar het ook over ging, was er om zíjn mening gevraagd. Maar voor Robert was het veel erger geweest. Hoewel Michael Isbister een rustige, bescheiden man was, was hij befaamd op heel Shetland. Hij was muzikant, een expert in traditionele liedjes met teksten in oorspronkelijk dialect. Vanaf dat hij een jonge man was had hij in het Up Helly Aa-comité gezeten. Begin dit jaar was hij daarvoor beloond met de eretitel Guizer Jarl. Dat betekende heel veel voor hem. Meer dan een lintje van de koningin. Hij liep voorop in de optocht tijdens het vuurfeest, kwam op televisie en gaf interviews op de radio. Het hele jaar lang zou hij Shetland vertegenwoordigen in de rest van de wereld. Robert zou een van de Jarls zijn en gekleed gaan als Viking, net als zijn vader. Een teken dat hij hoopte zijn vader in diens voetsporen te volgen. En iedereen in Shetland zou meekijken om te zien of hij aan die verwachting kon voldoen.
Robert zou zo vroeg in de avond nog niet thuis zijn. Hij zou op zijn boot kunnen zijn, maar Perez geloofde dat niet. Toen hij eerder die week vrienden op Whalsay opzocht, had de Wandering Spirit, die alle andere vaartuigen in de haven in schoonheid overtrof, daar aangemeerd gelegen. Perez reed door de stad richting haven. Hij sloeg een zijstraat in, parkeerde de auto en stapte uit, in de stank van vis en dieselolie en een kou die hem de adem benam. Hij hoopte dat Robert alleen zou zijn. Hij wilde tijdens dit gesprek geen publiek van Roberts bewonderaars.
Toen hij de deur van de bar openduwde, sloeg de warmte hem tegemoet. Er brandde een kolenvuur, en flink hoog ook. Het rooster was niet zo groot maar het was een vrij kleine ruimte, met bruine muren van de rook van kolen en sigaretten. Er hingen foto’s van Up Helly Aa-groepen van vroeger, mannen die enigszins opgelaten maar ernstig in de lens staarden. Intellectuelen mochten de traditie dan als achterhaald afdoen, deze mannen geloofden bloedserieus in wat ze deden. Ze geloofden dat zij de cultuur en de manier van leven van de eilandengroep vertegenwoordigden. En achter in de schemerige bar zat Robert Isbister. Zijn wilde blonde haar leek het vertrek iets op te lichten. Hij schonk een flesje Northern Light leeg in een glas, met een concentratie die erop kon wijzen dat hij er al een paar op had. Hij had Perez niet zien binnenkomen. Achter de bar zat een kleine, tengere vrouw op een barkruk. Ze las een paperback die ze had dubbelgevouwen en met één hand vasthield alsof het een tijdschrift was. Met tegenzin maakte ze haar blik los van het boek.
‘Jimmy. Wat ben je vroeg. Wat kan ik voor je inschenken?’ Je kon zien dat ze niet echt blij was dat ze hem zag. Zijn aanwezigheid was nooit goed voor de omzet.
‘Een cola graag, May.’ Hij wachtte even en keek in de richting van Robert. ‘Ik moet nog rijden.’
May noch Robert reageerde op de opmerking.
Perez pakte zijn glas en ging aan Roberts tafeltje zitten. May ging door met lezen. Ze zat er meteen weer helemaal in. Sarah had zo gelezen. Er kon een vulkaanuitbarsting plaatsvinden zonder dat ze het merkte. Robert keek op en knikte.
‘Heb je het gehoord van het meisje dat bij Ravenswick is gevonden?’ vroeg Perez. Het had geen zin om subtiel te zijn. Niet tegen Robert.
‘May zei er iets over toen ik binnenkwam.’ Hij praatte langzaam en zorgvuldig. Kwam dat door het bier, of was het een vorm van behoedzaamheid? Robert dronk regelmatig een paar biertjes met de jongens, maar op doordeweekse dagen en zo vroeg op de avond dronk hij meestal niet zoveel.
‘Een vriendin van je, heb ik gehoord.’
Robert zette zijn glas neer. ‘Wie dan?’
‘Een jong meisje. Catherine Ross. Kende je haar?’
De stilte duurde net iets te lang. ‘Ik heb haar wel eens gezien.’
‘Pas zestien jaar oud. Zelfs voor jou een beetje jong, Robert.’ Het was alom bekend dat Robert op jongere vrouwen viel. Volgens Perez omdat hij nooit volwassen was geworden. De grote boot moest bewijzen dat hij een man was. Hij vervolgde: ‘Met de jaarwisseling...’
‘Wat is daarmee?’
‘Na de viering op het marktplein ben je naar een feest gegaan.’
‘Ja, in het huis van de meisjes van Harvey, in Dunrossness.’
‘Jullie hebben Catherine Ross een lift naar huis gegeven. Tot aan de afslag bij Ravenswick.’
Robert keek op zodat Perez hem in zijn lichtblauwe ogen kon kijken. Die waren bloeddoorlopen en stonden bezorgd.
‘Ik heb niet gereden,’ zei Robert. ‘Zo stom ben ik niet.’
‘Wie dan wel?’
‘Ik weet niet hoe hij heet. Een jonge gast. Hij zit nog op school.’
‘Een vriend van Catherine?’
‘Dat weet ik niet. Misschien wel.’
‘Enig idee waar hij vandaan komt?’
‘Ergens uit het zuiden. Quendale? Scatness? Ze zijn nog niet zo lang op Shetland.’
‘Je zei dat je Catherine wel eens had gezien. Waar was dat?’
‘Op feestjes. In bars in de stad. Je weet hoe het gaat.’
‘Ze was wel iemand die jij zou opmerken. Het soort meisje dat opviel tussen de anderen.’
‘Ja, dat is zo,’ zei Robert. ‘Ze viel zeker op. Ze zei nooit veel. Ze keek alleen maar, met zo’n inschattende blik. Maar je keek wel naar haar, ook al wilde je het niet.’ Hij pakte zijn glas en nam een slok. Hij leek zich opeens wat meer te ontspannen. ‘Hoe is ze gestorven?’ vroeg hij. ‘Onderkoeling, was dat het? Te veel gedronken en doodgevroren in de kou?’
‘Dronk ze veel?’
Robert haalde zijn schouders op. ‘Ze drinken allemaal te veel, die jonge meisjes, of niet soms? Wat moeten ze hier ’s winters anders doen?’
‘Het was geen onderkoeling,’ zei Perez. ‘Ze is vermoord.’